Fladderende vlinders: over de ouder-kind relatie

fladderende vlinders

Fladderende vlinders
Over de ouder-kind relatie, de problematiek van echtscheiding en kinderen
J.H. van der Meiden MCH
Lezing op de studiedag ‘Stuk Geluk’ – CHE EDE, 28 okt 2016


Ik kwam op een middag thuis na een soort spoorzoekersspel door de struiken van het park. Moe, warm en hongerig liep ik via de achterdeur de keuken binnen en ik stond op het punt om water te gaan drinken en een snee van het versterkende wittebrood met marmelade te nemen, toen ik mijn vader met stemverheffing hoorde spreken achter de eetkamerdeur. Het leek alsof mijn hart stilstond, zoals altijd als ik besefte dat er weer ruzie was tussen mijn vader en moeder. Wat nu? Ik opende de deur en glipte stilletjes de kamer binnen, met de vage gedachte dat ik misschien iemand ergens tegen beschermen kon. Mijn moeder was in tranen en schudde haar hoofd, onder het snikkend uitbrengen van de woorden: ‘Het is niet waar, het is gewoon niet waar!’ Mijn vader, met een vreemde mengeling van pijn, woede en opluchting op zijn gezicht en in zijn stem, priemde met zijn wijsvinger in haar richting en riep: ‘Ik zag je! Ik zag je met hem! Ik keek door het raam en zag je met hem op bed!’ Mijn sympathie fladderde als een zenuwachtige vlinder door de kamer, niet wetend waar te landen, onzeker waar ze het geringe gewicht van haar betrokkenheid moest neerlaten. ‘Dat kan niet – dat kan werkelijk niet! Het is niet waar …. !’ Ondanks de vele bewijzen uit het verleden dat regelrechte ontkenning absolute tijdverspilling was, ging mijn moeder in tranen voort met protesteren, tot mijn vader in een plotseling moment van inspiratie een stap naar voren deed en naar mij wees. ‘Adrian was erbij. Hij zag het ook, nietwaar?’ In zijn ogen lag een wilde smeekbede. Mijn moeder huilde. Zij waren mijn ouders. Je moet je ouders steunen. Mijn vader deed een beroep op mij om voor hem te liegen. Mijn moeder had me nodig om de waarheid te vertellen. Een van hen moest teleurgesteld worden, en we zouden er hoe dan ook onder lijden. Mijn stem klonk heel zwakjes toen ik antwoordde ‘Ik was niet bij je. Ik heb niets gezien.’ Ik denk niet dat ik op dat moment naar mijn vaders gezicht keek. Ik had hem teleurgesteld door de waarheid te vertellen. Inwendig was ik een koude chaos. Boos, ongelukkig, en natuurlijk schuldig’
(Plass, 1995).

INLEIDING
Dit is een korte passage uit de biografie van Adrian Plass, een Engelse auteur van wie sommigen mogelijk wel boeken in de kast hebben staan. Het is een illustratie van stuk geluk, van wat er gebeurt als binnen een gezin de vader en de moeder ruzie hebben, wat er met de kinderen gebeurt als ze getuige zijn van deze ruzies of, nog erger, als ze er zelfs in worden betrokken. En daarmee zitten we midden in het thema van deze dag.
Aan mij is gevraagd om vanmiddag dit thema te belichten vanuit de contextuele benadering van Ivan Boszormenyi-Nagy. Ik doe dat graag, omdat ik zelf de ervaring heb dat deze contextuele invalshoek verrijkend kan zijn. Niet zozeer beter of in plaats van andere benaderingen, maar als extra dimensie. Want dat is wat de contextuele benadering doet: ze belicht relaties vanuit een ander perspectief dat ons mogelijk nog beter helpt te begrijpen wat er eigenlijk gebeurt in situaties waarin hechte, duurzame relaties verstoord raken. En het wijst ook een weg naar mogelijke hulpbronnen en herstel.
Dus dat is wat ik vanmiddag wil doen: uitleggen hoe de contextuele benadering kijkt naar relaties, dat vervolgens concretiseren naar de ouder-kind relatie, waarna ik in het bijzonder nog even inzoom op loyaliteit. Tenslotte zal ik ingaan op wat deze benadering aanreikt voor ons als hulpverleners, mediators, pastoraal werkers of vanuit welke professie u hier ook zit.

DE CONTEXTUELE BENADERING
De contextuele benadering, het hart van de contextuele therapie, de contextuele hulpverlening of het contextueel pastoraat, is ontwikkeld door Ivan Boszormenyi-Nagy (1920-2007), een Hongaars-Amerikaans psychiater. Hij was op zoek naar het belangrijkste ingrediënt voor hechte, duurzame relaties, en hij kwam uit op betrouwbaarheid. Als er betrouwbaarheid in een relatie is, als de betrokkenen in die relatie betrouwbaar zijn, dan floreert die relatie en heeft ze kans van overleven. Zijn volgend vraag was uiteraard: waardoor ontstaat dan eigenlijk betrouwbaarheid. Of: wat maakt iemand betrouwbaar? En hij ontdekte dat betrouwbaarheid samenhangt met rechtvaardigheid. Volgens Nagy zijn mensen betrouwbaar als ze elkaar recht doen. En rechtvaardigheid heeft te maken met de ethiek van hoe we met elkaar om gaan, met de ethiek van de relatie. Daarom is ‘relationele ethiek’ de kern van zijn relatietheorie en de hoeksteen van de contextuele benadering.
Nagy heeft dit overigens, niet al filosoferend op zijn studeerkamer ‘bedacht’, maar heeft dat ontdekt door veel en intensief te kijken naar hoe gezinsleden op elkaar reageren in de therapiesessies die hij met hen had. Hij zag bijvoorbeeld dat zelfs zijn psychiatrisch zieke patiënten op zoek bleven naar hoe ze voor de andere gezinsleden konden zorgen. Die observaties brachten hem uiteindelijk bij het inzicht dat er bij mensen dus wel sprake moest zijn van een inherent besef van verantwoordelijkheid voor elkaar. Uiteraard heeft de kwaliteit van relaties te maken met diverse zaken als gezinspatronen, voorkeuren, liefde, materiële omstandigheden, ziekte, et cetera. Maar daarnaast, of -volgens Nagy zelfs daarónder- ligt dus het gebied van relationele ethiek en die diepste motieven van mensen.

Zo kwam hij tot de conclusie dat geslaagde, duurzame relaties afhankelijk zijn van relationele ethiek als een intrinsieke, ingeweven eigenschap van menselijke relaties. Naast onze lichamelijke, fysieke werkelijkheid en onze psychische werkelijkheid worden we dus ook blijkbaar geboren met een ethische werkelijkheid, een ingeschapen besef van rechtvaardigheid, tot uitdrukking komend in wederzijdse rechten en plichten.

Elkaar recht doen wordt in de contextuele benadering veelal uitgedrukt als zorg dragen voor elkaar: ik zorg voor jou en jij zorgt voor mij. En dat wordt zichtbaar in de balans van geven en ontvangen. Aan die balans kan worden afgelezen of de betrokkenen elkaar recht doen, of ze goed voor elkaar zorgen, en of de relatie uiteindelijk betrouwbaarheid bewerkt. Het mooiste en meest sprekende voorbeeld daarvan kunnen we zien in de relatie van een pas geboren kind met zijn of haar ouders. Iedereen zal het er over eens zijn dat zo’n pas geboren mensje het volste recht heeft op zorg. Maar evengoed zal het voor iedereen ook duidelijk zijn dat de ouders een plicht hebben om voor dat kind te zorgen. We delen dat ethische grondpatroon.
Geven en ontvangen zijn dus een belangrijke levensstroom voor mensen, waarbij volgens de contextuele theorie vooral het geven aan anderen leidt tot gezondheid, tot zelfvertrouwen, en tot de vrijmoedigheid om ook zelf zorg te kunnen ontvangen. Het leidt tot groei, tot rust, en tot ‘zinvol’ leven. Het doet denken aan Handelingen 20 vers 35, waar we de bekende uitdrukking tegenkomen: Het is zaliger te geven dan te ontvangen.

Maar wat is dan rechtvaardig of wie bepáált wat rechtvaardig is? Met rechtvaardigheid wordt niet gedoeld op een bepaalde moraal, op een levensbeschouwelijk of ideologisch kader of zelfs niet op de verklaring voor de rechten van de mens of het kind. Wat rechtvaardig is ligt besloten in de aard en de context van de relatie. Maar er is één criterium dat in elke situatie van belang is, namelijk de vraag naar wie het meest kwetsbaar is. Want hoe groter de kwetsbaarheid van een mens, hoe meer recht hij heeft op zorg.
Als we vanuit het perspectief van rechtvaardigheid kijken naar het verhaal van Adrian, kunnen we concluderen dat daar iets is mis gegaan. Adrian ontving niet de zorg waar hij als 9 jarige zoon recht op had. Integendeel, er werd van hem verwacht dat hij als scheidsrechter zou optreden in het echtelijke conflict van zijn ouders. Er werd geen rekening gehouden met zijn kwetsbaarheid. En zoals hij zelf al zei: alle betrokkenen leden daardoor schade.

RELATIONELE ETHIEK IN HET GEZIN
Tot zo ver een heel korte inleiding in de belangrijkste uitgangspunten van de contextuele benadering. Laten we nu verder inzoomen op de relatie van ouders en kinderen en hoe relationele ethiek daar zichtbaar wordt.
Onverbrekelijke relatie
Om te beginnen is het van belang te constateren dat familierelaties zich onderscheiden van welke andere relatie dan ook. Toegespitst op het gezin: De relatie tussen ouders en kinderen is een onverbrekelijke relatie. Eenmaal geboren ben je voor altijd zoon of dochter van je vader en moeder, en andersom: eenmaal vader of moeder, dan ben je voor altijd de vader of de moeder van dat kind. Relaties binnen het gezin zijn dus -alleen al vanwege de bloedband- onverbrekelijk. Alleen de relatie tussen de ouders is ogenschijnlijk niet gebaseerd op een bloedband en we menen dat die relatie dus ook kan worden verbroken. Maar schijn bedriegt. Op het moment dat een man en een vrouw kinderen hebben gekregen, zijn ze evengoed via hun onlosmakelijke band met hun kinderen, ook onlosmakelijk met elkaar verbonden. En hoe méér die verbondenheid stagneert of wordt ontkend, hoe schadelijker dat is voor het kind. Ouders blijven ouders, die verbondenheid stopt nooit. Zelfs als ze elkaar nooit meer zien.

Balans van geven en ontvangen
Dat maakt duidelijk dat er ook tussen ouders en kinderen sprake is van een balans van geven en ontvangen, en dat om te beginnen ook bij ouders een ethische plicht bestaat om zorg te dragen voor hun kinderen. Om ze te laten opgroeien tot een volwassen, verantwoordelijk mens. Zodat ze later het leven kunnen leven, zelfstandig relaties aan kunnen gaan en ook weer vader of moeder kunnen worden van de volgende generatie.
Maar zo’n balans tussen ouders en kinderen verschilt van die van de ouders onderling. Bij man en vrouw is de balans als een soort eb en vloed van geven en ontvangen. Het wisselt af, -soms geeft de een wat meer, dan de ander-, maar steeds weer komt die balans in evenwicht. Tussen ouders en kinderen is dat anders. In die relatie hoeven kinderen niet op gelijke wijze terug te geven. Sterker, dat kan niet eens, want hoe zou een kind zijn ouders het leven kunnen geven. Kinderen mogen kinderen blijven, al verschuift die balans van geven en ontvangen tussen ouders en kinderen in de loop van de tijd wel. Als ouders later meer hulp nodig hebben, zijn het de kinderen die meer zorg dragen. Maar uiteindelijk blijft die balans uit evenwicht.

Desalniettemin benadrukt de contextuele theorie wel en vooral het récht van het kind om te kunnen géven. Ook dat behoort tot het domein van relationele ethiek. Ook het kind, hoe jong ook, wil zorg dragen voor zijn ouders. En het is van het grootste belang dat het geven van het kind ook ontvangen wordt. Omdat het uit de reactie van vader en moeder nog moet leren dat zijn of haar geven waardevol is, dat hij of zij gezien wordt en van betekenis is. Op die manier verwerft het kind vertrouwen in wie het zelf is, zodat het uiteindelijk ook voldoende zelfvertrouwen heeft om het leven aan te kunnen.
We horen die geneigdheid tot geven terug in het verhaal van Adrian. Hij hoort iets in de eetkamer, en realiseert zich dat zijn ouders weer ruzie hebben. En wat zegt hij dan: ‘Ik opende de deur en glipte stilletjes de kamer binnen, met de vage gedachte dat ik misschien iemand ergens tegen beschermen kon’.
Voor iedereen die kinderen heeft of met kinderen werkt zal het bekend zijn hoezeer kinderen er op uit zijn het ouders naar de zin te maken. In die afwisseling van het wederzijds geven en ontvangen tussen ouders en kinderen ligt de belangrijkste bron voor gezond mens zijn.

Ik blijf nog even bij dat gevende kind. Ik zal een voorbeeld noemen van mijn eigen dochter. Ze was 4 en kwam thuis na haar eerste dag op de kleuterschool. Ze had een tekening voor mij gemaakt, die ze vol trots aan mij gaf. Ik ontving die tekening vol enthousiasme, en zei uiteraard ‘prachtig, wat ben ik daar blij mee, heb je die voor mij gemaakt?’ Terwijl het in werkelijkheid gewoon een foeilelijke tekening was. Maar ik plakte die tekening vol trots op de koelkast. En al snel moest ik een tweede koelkast aanschaffen, omdat het aantal tekening groeide en groeide. Ze zag dat ik blij was met haar tekening, en daar lustte ze wel pap van. Het geven van mijn dochter werd door mij ontvangen. Dat bevestigde haar in haar zijn, het gaf haar de boodschap dat ze waardevol was, dat ze betekenis had voor mij. En juist dat hebben kinderen nodig om groot te groeien, te ervaren dat hun geven gezien wordt, dat ze er toe doen, gewaardeerd worden. ‘Wat eten en drinken is voor de groei van het lichaam, is erkenning voor de groei van de persoonlijkheid’ (Meiden, 2003, p. 43).

Dat gaat natuurlijk dramatisch mis bij Adrian. Hij wordt door zijn vader bij een echtelijk conflict betrokken, maar is niet bij machte daar adequaat op te reageren. Of beter: hij doet wel wat hij moet doen, namelijk eerlijk vertellen hoe het zit, maar hij zegt daar zelf al bij: ‘Ik denk niet dat ik op dat moment naar mijn vaders gezicht keek. Ik had hem teleurgesteld door de waarheid te vertellen. Inwendig was ik een koude chaos. Boos, ongelukkig, en natuurlijk schuldig’. Hij meende dat hij gefaald had, omdat hij niet kon geven wat zijn ouders nodig hadden. Hij voelde zich schuldig aan het ongeluk van zijn ouders. Dat is de dramatiek van kinderen die in dergelijke situaties betrokken worden.

Intergenerationele verbondenheid
En dan kom ik aan een ander kenmerkend aspect van de contextuele benadering, die ook wel een intergenerationele benadering wordt genoemd. Zij zegt namelijk over de balans van geven en ontvangen, dat die door de generaties heen loopt. Iedereen die nu vader of moeder is, heeft zelf ouders gehad. En in het opgroeien hebben die ouders zorg gedragen, veel gegeven, méer gegeven dan hun kinderen aan hen kunnen teruggeven. Maar dat wat ze niet aan hun ouders konden geven, het leven, hebben ze aan hun kinderen kunnen geven. En dat herstelt de balans, door de generaties heen. Onze kinderen brengen de balans weer in evenwicht door wat ze aan de aan de volgende generatie geven. Zo kent geven en ontvangen een dakpansgewijze opvolging, en loopt die balans door de generaties heen. Helaas hoort daar ook bij dat onbalans, onrecht, ook wordt doorgegeven aan de volgende generatie.

LOYALITEIT
Als gezegd wil ik ook inzoomen op het concept van loyaliteit, misschien wel hét begrip waar de contextuele theorie het meest door bekend is geworden.
Loyaliteit is voor de meesten wel een bekend begrip, en in de contextuele benadering wordt het gedefinieerd als: bij voorrang trouw zijn aan hen die daar op grond van hun verdienste recht op hebben (naar: Boszormenyi-Nagy & Krasner, 1994). Het is dus eigenlijk een manier van geven, en voor kinderen is het zelfs de belangrijkste manier om iets terug te geven aan wat van de ouders is ontvangen. Het is dus meer dan een psychologisch ‘loyaal voelen’. Ook loyaliteit ligt besloten in die ethische plicht om terug te geven aan hen die daar recht op hebben. En door loyaal te zijn, door iets terug te doen, krijgen kinderen erkenning, leren ze dat hun ouders trots op ze zijn, verwerven ze zelfvertrouwen, etc. Loyaliteit is dus een krachtige en onmisbare dynamiek in het leven van kinderen, een appel tot trouw dat ons hele leven blijft bestaan. Wat dat betreft lijkt het wel de reflectie van wat het vijfde gebod ons leert: ‘Eert uw vader en uw moeder’.

Een appel
Maar als die loyaliteit dan zo belangrijk is, wat gebeurt er dan met kinderen die de relatie met hun ouders verbreken en die niets meer met hun ouders te maken willen hebben. Ik vermoed dat we allemaal wel mensen kennen die het contact met hun ouders hebben verbroken. Dan zou je kunnen zeggen dat de loyaliteit ook stopt. Maar de ethische plicht blijft bestaan. De ethische plicht, de roep om bij voorrang trouw te zijn aan je ouders –op welke manier dan ook- is niet uit te doven. Het negeren van die ethische plicht kan mensen op velerlei manieren in de weg gaan zitten. Om dit te illustreren neem ik u mee naar een boek van de Franse filosoof, journalist en schrijver Albert Camus, die in 1957 de Nobelprijs voor de literatuur kreeg. Een jaar daarvoor schreef hij zijn boekje La Chute, in het Nederlands vertaald met: De Val. Dat boekje vertelt het verhaal van Jean-Baptiste Clamence, een gevierd advocaat in Parijs. Hij beschouwt zichzelf als een supermens. Het hele leven was voor hem niets anders dan een boeiend spel waarin hij het stralende middelpunt was. Tot dat hij getuige is van een dramatisch voorval. Hij wandelt ’s avonds rond middernacht naar huis. Op het moment dat hij over een brug over de Seine wandelt, ziet hij een slanke jonge vrouw over de leuning gebogen naar het water kijken. Na enige aarzeling loopt hij door. Ik had misschien een meter of vijftig gelopen, toen ik een geluid hoorde, dat ondanks de afstand vreemd luid klonk in de stilte van de nacht, het geluid van een lichaam dat in het water valt. Ik bleef doodstil staan, maar ik keerde mij niet om. Bijna tegelijkertijd hoorde ik een kreet, die een paar maal weerklonk, een geroep, dat uit de rivier kwam en dat plotseling ophield (…). Van het moment af dat ik geroepen werd op die avond – want zo was het, ik werd werkelijk geroepen – moest ik een antwoord geven (…) (Camus, 1985). Het hele boek is een beschrijving van zijn worsteling om aan zijn schuldgevoel te ontkomen. Omdat het niet beantwoorden aan een ethisch appel tot schuld leidt.

Het brengt Jean- Baptiste Clamence aan het eind van zijn boek zelfs tot de noodkreet: Och meisje toch, spring wéer in het water, dat ik opnieuw kans krijg ons te redden, allebei! Albert Camus verwoordt hier op aansprekende wijze hoe relationele ethiek een appel doet op mensen. En over een dergelijk appel hebben we het als we spreken over loyaliteit. En dit verhaal schetst iets van wat er gebeurt als aan dat appel niet wordt beantwoord. Dat geldt dus ook voor kinderen die geconfronteerd worden met echtscheiding. Loyaal zijn, het beantwoorden aan dat ethische appel om te geven aan je ouders, wordt dan namelijk zo goed als onmogelijk. Omdat loyaal zijn aan de ene ouder dan haast per definitie betekent dat het kind deloyaal wordt aan de andere ouder. Het kind komt voor een onmogelijke keuze te staan. Alsof het stevig op een ijsschots staat in een woeste rivier, maar plotseling de ijsschots tussen de voeten van het kind scheurt en de beide helften van elkaar weg drijven. En geen van beide helften is sterk genoeg om het gewicht van het kind te dragen.

In het voorbeeld van Adrian heeft de auteur deze zogenaamde gespleten loyaliteit treffend geformuleerd als hij schrijft: Mijn sympathie fladderde als een zenuwachtige vlinder door de kamer, niet wetend waar te landen, onzeker waar ze het geringe gewicht van haar betrokkenheid moest neerlaten. Als een kind niet loyaal kan zijn, kan het niet beantwoorden aan dat ethisch appel en blijft het in de schuld staan. Zoals Adrian dat uiteindelijk, als hij terugkijkt op wat hij gedaan heeft, ook formuleert: Inwendig was ik een koude chaos. Boos, ongelukkig, en natuurlijk schuldig. Loyaal zijn aan ouders, het beantwoorden aan die ethische plicht is van groot belang voor een gezonde ontwikkeling van het kind tot volwassene. De ‘beloning’ voor het beantwoorden aan die plicht is namelijk vrijheid, zelfvertrouwen, het recht om een eigen leven op te bouwen, de bevestiging dat je ook het recht hebt om zorg van anderen te ontvangen. Het blokkeren van die loyaliteit kan dus leiden tot inperking van die vrijheid, een diepgeworteld schuldgevoel, onzekerheid en een overmatige blijvende behoefte aan erkenning van andere mensen. Of, in een poging al die nare gevoelens te overschreeuwen, compenserend gedrag dat het gevaar in zich draagt dat andere mensen daar last van gaan ondervinden. Daarmee komen we bij het contextuele concept van de zogenaamde roulerende rekening: het verhalen van onrecht op de volgende generatie: ‘Als loyaliteit aan het gezin van herkomst ambivalent, ontkend of niet erkend wordt, dreigt loyaliteit onzichtbaar te worden, resulterend in een kracht die persoonlijke keuzes beperkt en mogelijkerwijs leidt tot herhaling van het onrecht in volgende generaties’ (Knudson-Martin, 1992).

MAAR WAT DAN?
Want dit zijn de situaties waar u en ik mee te maken krijgen. Het is op zich mooi dat we zoveel inzicht kunnen krijgen in het destructieve dat echtscheidingen met zich mee kunnen brengen. Maar daar is het niet mee opgelost. Gelukkig wordt er veel gedaan om dit onrecht voor kinderen en om de daarmee samenhangende bedreiging voor de volgende generatie te temmen. Helaas heeft de overheid nog steeds niet begrepen dat echtscheidingen niet pas beginnen als de inkt van de scheidingspapieren droog is, maar dat een echtscheiding begint bij de eerste signalen van onbalans tussen man en vrouw. En hoezeer het ook van belang is dat er op zorg voor kinderen wordt ingezet, het zou van inzicht getuigen als de overheid zich ook zou realiseren dat het weer vergoeden van relatietherapie mogelijk veel ellende kan voorkomen, nu en vooral voor de in dit verband meest kwetsbare: de volgende generatie. Maar terug naar onszelf en naar wat wij kunnen doen. Of naar wat de contextuele benadering meent bij te kunnen dragen. Het zal u niet verbazen dat de focus van de contextuele benadering voor wat betreft de hulpverlening in essentie draait dat om het herstel van de balans van geven en ontvangen. Maar de contextuele hulpverlening leidt niet op tot bekwaam onderhandelaar, en evenmin tot rechter. Zij stelt de vraag naar wat het kan zijn dat deze man en vrouw belemmert om elkaar, en om hun kinderen recht te doen, wat hen tegenhoudt om de juiste zorg te dragen. Omdat de contextuele hulpverlening er van uit gaat dat de intrinsieke motivatie om zorg te dragen er altijd is, maar mogelijk overwoekerd is door de doornen en distels van onrecht uit het verleden of schade uit de recente geschiedenis. En om tussen de doornen en distels door te kunnen laveren, wordt soms zelfs die intrinsieke zorg voor de eigen kinderen opgeofferd. Contextuele hulpverlening probeert, -om in de metafoor te blijven-, de doornen en distels bloot te leggen en te snoeien. Daarvoor kent de contextuele hulpverlening een aantal aandachtspunten of instrumenten, waarvan ik er nu vier kort ga bespreken: Meerzijdige partijdigheid, de focus op zorg, een volwassen hertaxatie van de geschiedenis en exoneratie.

Meerzijdige partijdigheid
Meerzijdige partijdigheid voorkomt dat je terecht komt in partijdigheid, iets dat in echtscheidingssituaties natuurlijk op de loer ligt. Het houdt onder andere in dat de partners beurtelings worden uitgenodigd te vertellen wat hen beweegt of dwars zit. Daarbij is de hulpverlener even helemaal betrokken op degene met wie hij in gesprek is, en hij probeert die persoon zijn verhaal te laten vertellen. Daarbij worden die doornen en distels uiteraard onderzocht en gesorteerd op schade, verdriet en onrecht. En daar kan erkenning voor worden gegeven waar dat gepast is. De uitdaging is natuurlijk om duidelijk te maken dat de ander hierna aan de beurt is. Dat betekent dat hij of zij niet hoeft of zelfs mag reageren, want dat bevordert het luisteren, het zich kunnen verplaatsen in het verhaal van de ander en maakt het mogelijk dat hij of zij voor het eerst kennis maakt met dat onrecht en dat verdriet van die partner. Door op die manier beide de gelegenheid te geven zich achtereenvolgens uit te spreken en naar elkaar te luisteren, kan er een ander soort dialoog ontstaan, mogelijk meer gevoed door zorg dan door aanval of verdediging.

Focus op zorg
Deze manier van werken maakt het ook mogelijk om de betrokkenen een beter of hernieuwd zicht te laten krijgen op hun zorg voor allereerst het kind, maar mogelijk zelfs voor elkaar. Een contextueel hulpverlener is er als gezegd van overtuigd dat het ethische appel er nog steeds is en nog steeds gehoord kan worden. Het wegsnoeien van die doornen en distels kan behulpzaam zijn, maar ook de rechtstreekse focus op de vraag: ‘om wie maak jij je nu zorgen’, kan een hefboom zijn. Contextueel hulpverleners focussen op hetgeen waar mensen zich zorgen over maken, op de zorg die mensen gemist hebben, maar vooral met als doel om de zorg die ze te geven hebben weer te ontsluiten.

Volwassen hertaxatie
Bij het sorteren van doornen en distels blijkt dikwijls dat het gaat om oude, kinderlijke herinneringen aan onrecht in de relatie met ouders. Een contextueel hulpverlener helpt vervolgens om vanuit een volwassen positie terug te kijken. Een zogenaamde volwassen hertaxatie van de geschiedenis. Dat kan bewerken dat de context waarbinnen het onrecht heeft plaatsgevonden, beter kan worden overzien. Het schadelijke zal niet veranderen, maar het kan inzicht geven in de mogelijkheden of onmogelijkheden die ouders destijds hadden. Zodoende wordt het van haar pijnlijke scherpte ontdaan. Zoals Adrian later in zijn boek constateert dat zijn vader veel meer geworsteld heeft met zijn pijn uit zijn eigen jeugd, dan dat het hem erom te doen was Adrian te beschadigen.

Exoneratie
Uiteindelijk werkt een contextueel hulpverlener er naar toe dat deze volwassen hertaxatie uitloopt in het exonereren van ouders, het ontheffen van aansprakelijkheid op grond van redelijkheid en billijkheid. Sommige auteurs in het contextuele veld noemen dat vergeving. En uiteindelijk is de hoop dat zo doende de herinnering aan eigen geleden onrecht het appel tot zorg voor eigen kinderen weer voor zal laten voorgaan. Hiermee ben ik bijna aan het einde van mijn lezing. De vier aandachtspunten voor hulpverlening die ik hierboven heb belicht zijn uiteraard bedoeld voor de hulpverlening aan ouders. Omdat ouders als eersten verantwoordelijk zijn om alles in het werk te stellen om te zorgen dat hun kind of kinderen niets te kort komen, of beter: recht gedaan worden. En het belangrijkste dat ik vanuit een contextuele invalshoek daarvan kan zeggen is dat kinderen de mogelijkheid moeten krijgen aan beide ouders loyaal te zijn. En inmiddels zal duidelijk zijn waarom dat zo van belang is. Ik wil daarom tenslotte met u kijken naar een kort fragment uit een film uit 1979 (Benton, 1979). Een oude film, en dat is ook aan de kwaliteit te zien. Misschien kennen sommigen van u deze film nog wel, getiteld Kramer versus Kramer. We zien in dit fragment een gesprek tussen een vader en zijn zoon Danny. Vader en zoon hebben lange tijd samen gewoond, omdat de moeder van Danny bij hen was weg gegaan. De ouders zijn gescheiden, Danny bleef bij vader wonen en vader en zoon zijn een goed team geworden, en hadden het goed samen. Maar moeder dook op een gegeven moment plotseling weer op en vroeg de voogdij aan en heeft die uiteindelijk ook gekregen. En het is aan vader om aan Danny te vertellen dat hij binnenkort bij zijn moeder zal gaan wonen.
Kijkt u eens mee naar de manier waarop deze vader dat doet. Het is uiteraard op het scherpst van de snede. Stel u zelf eens de vraag: Wat doet deze vader, en kan hij Danny helpen om loyaal te blijven aan zowel zijn vader als moeder.
Tbv. deze publicatie is hieronder de dialoog tussen vader en zoon Danny te lezen.

Hieronder is het fragment is (zonder Nederlandse ondertiteling) te zien:

Danny: Ik begrijp het niet.
Vader: Nou, het probleem is, je mama en ik willen allebei graag bij je wonen. Dus daarom hebben we besloten naar deze mijnheer te gaan die, zoals ik al zei, de rechter is. En we lieten hem beslissen, want hij is erg wijs en heeft veel ervaring met deze dingen. Dus we hebben een paar dagen met hem gepraat, en daarna vroegen we hem wat hij dacht. En weet je wat hij zei? Dat het een goed idee zou zijn als jij bij mama zou intrekken en bij haar zou gaan wonen. En ik heb echt geluk, want ik mag eens in de week met je gaan eten. En twee weken per maand hebben we een weekeinde samen.
Danny: Maar waar staat mijn bed dan, waar moet ik dan slapen?
Vader: Oh, dat heeft mama allemaal al geregeld. Je krijgt je eigen kamer bij mama
Danny: En waar is al mijn speelgoed dan?
Vader: Bij mama. We brengen al je speelgoed naar mama en als je het slim speelt koopt ze misschien nog wel wat nieuwe!
Danny: En wie leest dan een verhaaltje voor het slapen gaan?
Vader: Dat doet mama.
Danny: Krijg ik dan geen nachtkusje meer van jou, pap?
Vader: Nee, dat gaat niet. Maar ik kom je wel opzoeken.
Danny: (huilt)
Vader: Het komt goed, echt waar.
Danny: (huilend) En als ik het niet leuk vindt, mag ik dan terug?
Vader: Hoezo ‘als je het niet leuk vindt’. Je krijgt een heel fijne tijd bij mam. Zij houdt heel veel van je.
Danny: Papa, vergeet je niet me af en toe te bellen?
Vader: (lacht naar zijn zoon). We gaan het wel redden.
Danny: Knikt (huilend).
Vader: Kom, dan gaan we een ijsje kopen.
Ik denk dat we ons allemaal een voorstelling kunnen maken van hoe moeilijk het is om als gescheiden ouder over je eigen schaduw heen te stappen, om je eigen verdriet, boosheid, teleurstelling -en welke andere emoties ook om aandacht vraagt-, te onderdrukken. Om oog en oor te hebben voor het recht van de meest kwetsbare, om het recht van de kinderen vooraan te zetten. Om te zorgen dat deze fladderende, zenuwachtige vlinders een plek vinden om te landen, en dat ze zullen weten waar ze het geringe gewicht van hun betrokkenheid mogen neerlaten. Deze ouders en deze kinderen verdienen onze beste hulp en steun.
REFERENTIES
Benton, R. (1979). Kramer vs. Kramer. Culver City, Calif.: Columbia TriStar Home Video.
Boszormenyi-Nagy, I., & Krasner, B. R. (1994). Tussen geven en nemen: over contextuele therapie. Haarlem: De Toorts.
Camus, A. (1985). De val. Amsterdam: De BEzige Bij.
Knudson-Martin, C. (1992). Balancing the Ledger: An Application of Nagy’s Theories to the Study of Continuity and Change Among Generations. Contemporary Family Therapy, 14(3), 241–258.
Meiden, J. H. van der. (2003). Als banden knellen. Over relatieproblemen tussen ouders en kinderen. Heerenveen: Groen.
Plass, A. (1995). De groeipijnen van Adrian Plass. Een autobiografie. |Sliedrecht: Merweboek.

Misschien vind je dit ook interessant:

Vond je dit artikel nuttig? Deel het met anderen:

Tags: Individuele therapie

Vergelijkbare artikelen